Scholing en Baanmobiliteit
Jessie Bakens,
Luc Cobben,
Annemarie Künn-Nelen and
Xander Lansink
Additional contact information
Jessie Bakens: ROA / Labour market and training, RS: GSBE other - not theme-related research
Annemarie Künn-Nelen: RS: GSBE UM-BIC, ROA / Labour market and training
Xander Lansink: RS: GSBE other - not theme-related research, ROA / Labour market and training
No 6, ROA Report from Maastricht University, Research Centre for Education and the Labour Market (ROA)
Abstract:
In dit onderzoek beschrijven we welke rol scholing speelt bij baanmobiliteit en wat de rol van de overheid is bij scholing op de arbeidsmarkt. We maken hierbij gebruik van verschillende surveys en administratieve databronnen. Uit ons onderzoek blijkt dat formele scholing, een diploma van bekostigd onderwijs na de leeftijd van 30 jaar, samenhangt met mobiliteit op de arbeidsmarkt en een verbetering van de positie op de arbeidsmarkt in termen van loon en kans op een vast contract. Zo blijkt dat de kans op een baanwissel groter is onder mensen die een formeel scholingstraject afgerond hebben dan onder de rest. Vaak vindt de baanwissel al voor het behalen van het diploma plaats, wat wijst op duale/deeltijd-/BBL-trajecten waarbij men formeel leren combineert met werken (en geld verdienen). Dit geldt zeker ook voor opleidingen die opleiden tot knelpuntberoepen in de Techniek en ICT, en Zorg, en Onderwijs. Een combinatie van leren en werken (geld verdienen) heeft dus veelal de voorkeur bij formele scholing, en is mogelijk randvoorwaardelijk voor om- en bijscholing. Non-formele (werkgerelateerde cursusdeelname) en informele scholing (leren door het uitvoeren van taken) spelen een belangrijke rol op de arbeidsmarkt. Bijna zes op de tien werkenden tussen de 25 en 55 jaar heeft in de afgelopen twee jaar een werkgerelateerde cursus gevolgd. Vier op de vijf cursussen is volledig gefinancierd door de werkgever. Bij slechts 2 procent van cursussen wordt gebruik gemaakt van een subsidieverstrekker. Gemiddeld besteedden werkenden tussen de 25 en 55 jaar in het meetjaar 2024, 24 procent van de werktijd aan taken waarvan zij kunnen leren (informele scholing). Het betreft onder andere informatie vragen aan anderen, spreken met anderen over (werk)ervaringen, en op voorhand stilstaan bij wat men zou doen. De correlatie tussen deze vormen van scholing en baan- en beroepenmobiliteit is niet eenduidig; het blijkt namelijk dat scholing ook belangrijk is om inzetbaar te blijven als je niet mobiel bent. Dit als gevolg van onder andere technologische ontwikkelingen. Het blijkt wel dat onder mobiele werkers de kans op deelname aan non-formele en informele scholing groter is als de vaardigheidsafstanden tussen twee beroepen groter is. Ook vinden we een sterk verband tussen scholing in het algemeen en beroepenmobiliteit. Op basis van de vaardigheidsafstand tussen beroepen die berekend wordt met de Nederlandse Skills Survey, blijkt dat de mobiliteit tussen beroepen afneemt als de verschillen in vaardigheden tussen beroepen toenemen. Dit duidt erop dat beroepswissels tussen beroepen met een grotere vaardigheidsafstand alleen plaats kunnen vinden als er scholing gevolgd wordt om dit verschil te overbruggen. Niet alleen verschillen in vaardigheden spelen een rol bij beroepswissels, maar ook arbeidsvoorwaarden zoals het verschil in lonen en werkuren; er zijn minder beroepswissels als het nieuwe beroep minder gunstige arbeidsvoorwaarden heeft. Werkenden in beroepen met een hoge vaardigheidsafstand tot andere beroepen waar we wel veel beroepenmobiliteit waarnemen, volgen relatief veel training en besteden ook relatief meer tijd aan informeel leren. Daarnaast blijkt dat, alhoewel de vaardigheidsafstand voor deze beroepen relatief groot is, er voor veel van deze beroepen geen specifieke opleiding vereist is. Juist in de beroepen waar vakkennis door formeel leren belangrijk is, zien we relatief weinig beroepenmobiliteit. LLO-beleid gericht op formele scholing lijkt vooral zinvol voor die beroepen waarvoor (relatief) weinig beroepenmobiliteit geobserveerd wordt, maar waar deze bijvoorbeeld voor het oplossen van knelpunten op de arbeidsmarkt wel wenselijk is. Dit gaat vooral over beroepen waarvoor specifieke vakkennis uit formele opleidingen noodzakelijk is voor het uitoefen van een beroep, zoals in de zorg en het onderwijs en de techniek. Wel is het zo dat formele scholing juist ook voor deze opleidingen al gebeurt. De opleiding tot verzorgende ig (mbo3), pedagogisch medewerker (mbo4), verpleegkunde en medische ondersteuning (mbo4), lerarenopleiding basisonderwijs (bachelor), elektrotechniek (bachelor), recht (bachelor), rechtsgeleerdheid (master) behoren tot de meest voorkomende studies voor formele (om)scholing. Bij gebrek aan administratieve data over beroepen, hebben we niet kunnen achterhalen of formele scholers van deze studies daadwerkelijk overstappen naar deze knelpuntberoepen. Maar gegeven het specifieke karakter van deze opleidingen is het wel aannemelijk dat formele scholing overstappen naar deze knelpuntberoepen faciliteert. Het huidige LLO-beleid speelt hier dus al een rol, maar evaluatie van (de effectiviteit van) dit bestaande beleid valt buiten de scope van dit onderzoek.
Date: 2025-07-04
New Economics Papers: this item is included in nep-eur
References: Add references at CitEc
Citations:
Downloads: (external link)
https://cris.maastrichtuniversity.nl/ws/files/2628 ... 6_baanmobiliteit.pdf (application/pdf)
Related works:
This item may be available elsewhere in EconPapers: Search for items with the same title.
Export reference: BibTeX
RIS (EndNote, ProCite, RefMan)
HTML/Text
Persistent link: https://EconPapers.repec.org/RePEc:unm:umarep:2025006
DOI: 10.26481/umarep.2025006
Access Statistics for this paper
More papers in ROA Report from Maastricht University, Research Centre for Education and the Labour Market (ROA) Contact information at EDIRC.
Bibliographic data for series maintained by Andrea Willems () and Angie Figueroa Alarcon ().